Code geel
Laatst fietste ik 11 kilometer met windkracht 8 naar huis nadat ik het lumineuze idee had gehad om benen te trainen in de sportschool. Code geel stond in koeienletters op de site van het KNMI. Tegen de wind in met puddingbenen, mijn blik op de grond gericht en de wind suizend in mijn oren beulde ik traag maar gestaag door het polderlandschap. In de verte achter mij zag ik een zielig klein zwart vlekje zwaar over het stuur gebogen licht slingerend zijn weg afleggen. Treurig bekeek ik de arme ziel, denkend aan mijn middelbare schooltijd, waarin ik zonder rijbewijs dag in dag uit 8 km naar school moest fietsen door de stromende regen, waarbij een regenbroek een absolute no-go was. Ik kies er nu zelf voor om te fietsen, trek gewoon een regenbroekje aan en doe dus ook niet (meer) aan zelfmedelijden. Natuurlijk baal ik wel onderweg van de wind, maar dat is vaak van korte duur. Ik denk dan aan een goede work-out en relativeer.
Zo’n kind kiest er niet voor. Die moet, zoals vele generaties voor hem ook hebben gedaan, elke dag in weer en wind naar school toe fietsen. Hij zal op de fiets zijn ouders vervloeken dat hij nooit eens gebracht kan worden, hij zal het weer vervloeken en hij zal deze ellenlange uitzichtloze weg waar geen einde aan lijkt te komen vervloeken. Hij zal zich nog niet realiseren dat hij later ontzettend dankbaar is voor deze ‘goede oude fietstijd’. Dat zodra er enigszins een rijbewijs of OV in het spel komt hij hoogstwaarschijnlijk nauwelijks nog zal fietsen. Dat hij in zijn studententijd wellicht aankomt van bier en broodjes Döner met een liter knoflooksaus. Dat er misschien, heel misschien een moment in zijn leven komt dat hij het fietsen oprecht gaat missen. Daar heeft hij nu echter allemaal niets aan. Nu fietst hij zwaar tegen de wind in en dat is vervelend en dus heb ik medelijden met hem. Ik vind het oprecht zielig.
Boven mij klinkt gerommel en een dikke regendruppel valt op mijn neus. Prima, want ik heb toch een regenbroekje aan. Een groepje schaapjes staat dicht tegen elkaar aangeplakt en tegen het hek van het weiland aan. Als een grote wollige deken vormen ze een wit geheel in de grijze omgeving. In mijn ooghoek zie ik een zwarte vlek dichterbij komen. Ik kijk opzij en zie een kind met een oversized capuchon nonchalant over zijn stuur gebogen. Een dikke grijns op zijn gezicht. Zonder enige moeite haalt hij mij in en word ik duivels nagestaard door de zwarte verdikking onder zijn bagagedrager. Mijn humeur daalt binnen 3 seconden naar het nulpunt en nog nooit heb ik in mijn leven zoveel zin gehad om iets naar dat zoveelste verdomde elektrische kastje te gooien. Ik had alleen geen baksteen. Dan vallen dikke zware druppels met duizenden tegelijk uit de donkergrijze wolken. De wolken huilen met mij mee en die gedachte biedt een schrale troost.